Verslagen #conf01 Koning of Bedelaar: Theo Thomassen

  • feb 2012
  • Christian van der Ven
  • ·
  • Aangepast 27 jun
  • 1
  • 35
Christian van der Ven
KIA Community
  • Verwijderde gebruiker

Op maandag 6 februari werd de miniconferentie Conf01 Koning of Bedelaar gehouden. Acht sprekers behandelden vier thema's, waarbij steeds eentje het theoretisch kader voor zijn/haar rekening nam en de ander een verhaal uit de praktijk bracht.

Omdat mobiel internet niet meezat die dag, heb ik driftig aantekeningen kunnen maken. En of ik die nou uitwerk in Word of in Archief 2.0, dat maakt weinig uit. Alleen in het laatste geval hebben jullie er ook wat aan, dus dat maakt de keuze voor mij hoe dan ook makkelijk. Vandaar hier in delen mijn verslag van die dag.

Maar voor ik daaraan begin: Erika en Karin, bedankt voor de organisatie! :-)

Kies uw positie, ken uw bezoeker (theorie)

De aftrap kwam van Theo Thomassen, die een inleiding hield over publieksgericht denken en onderzoeken door de jaren heen. Met als kern wel de vragen: welk publiek? En hoe gericht? Een verhaal dus over keuzes (zoals eigenlijk tijdens de hele conferentie het geval was).

Positie

In 2003 verscheen het rapport Naar een publieksgericht archiefbestel (door Koos van Dijken en Natasha Stroeker). Om het publiek te bedienen en nieuwe doelgroepen te bereiken was het vooral zaak om veel te digitaliseren. Veel (potentiële) bezoekers/klanten willen echter maar beperkt tot meestal zelfs geen onderzoek doen. Voor die nieuwe doelgroepen (met weinig tijd) was gemak en snel te consumeren maatwerk de oplossing: historische 'belevenissen' in de vorm van verhalen en foto's.

Later dat jaar verscheen het eindrapport van de Marketingpilot Noordelijke Archieven (door Twynstra Gudde) waarin de bekende doelgroepen van snackers (op het Nationaal Archief: grasduiners), ondiepe gravers, diepgravers en intermediairs werden gepresenteerd.

In 2006 wordt in het SCP-rapport Snuffelen en Graven (door Henrieke Wubs en Frank Huysmans) geconstateerd dat we te weinig weten over de historische belangstelling van onze potentiële doelgroepen. Categorieën als "foto's" en "genealogische informatie" zijn simpelweg te breed om effectief te hanteren. Er is ook meer onderzoek nodig naar de cognities en zoekvaardigheden (algemeen en archiefspecifiek) van die doelgroepen.

Tussen 2003 en 2006 zit een belangrijk verschil in het kijken naar de positie van archiefinstellingen. Zouden we informatiesupermarkten moeten worden (2003) of juist historische werkplaatsen (2006)?

Identiteit

Wie we bedienen wordt bepaald door wie we willen zijn. Wat is onze missie en wat onze identiteit? Wil je een steunpilaar van de rechtsstaat zijn (denk aan de 'recht- en bewijszoekende burger'), een tempel (denk aan het etaleren van topstukken in een bijpassende, bijna heilig aandoende omgeving) of een pretpark (denk aan het bieden van belevenissen en het opwekken van emoties)?

Jezelf daarin profileren is níet expliciet kiezen voor een van de profielen, maar een kwestie van het stellen van prioriteiten. Thomassen maakt een heldere keuze voor de historische werkplaats. En dat doet hij al jaren en consequent: een historische werkplaats in de vorm van een digitale onderzoeksomgeving. Die keuze wordt ingegeven door de aard van het materiaal wat we beheren: procesgebonden informatie. Om daar iets uit te halen, moet je er onderzoek in doen. En dat onderzoek moeten archiefinstellingen faciliteren.

Voordeel van die archieven als informatiesupermarkten is dan wel weer, dat die meer voldoen aan de verwachtingen van de doorsnee gebruiker, moet natuurlijk ook Thomassen bekennen...

Googelen door archieven is prachtig, maar hoe relevant en representatief zijn de resultaten? Moeten we het zoekproces daarom vereenvoudigen of moeten we de zoekcompetenties van de gebruiker verbeteren (Wubs en Huysmans deden daarvoor al aanbevelingen)?

Competent

Thomassen kiest voor het tweede. Ik niet. Het verbeteren van die zoekcompetenties is een lang en moeizaam proces, waarbij je moet opboksen tegen - daar zijn ze weer - de verwachtingen van de gebruiker, die vaak zijn gebaseerd op hoe 'de rest van internet' werkt. Dat 'gevecht' verliezen we, de doorsnee gebruiker zul je dan niet voor je winnen.

Het wetenschappelijk onderzoek naar de competente gebruiker blijft vaak beperkt tot het kunnen zoeken in inventarissen. Thomassen somt vaardigheden op die je als gebruiker zou moeten hebben, maar dat wordt bijna een opleiding tot archivaris. Ook daarmee zullen we die doorsnee gebruiker toch niet voor ons winnen...

Wanneer is de gebruiker koning, stelt Thomassen de vraag? Als de gebruiker tevreden is? Dan score we goed, zegt de kwaliteitsmonitor. Maar we richten ons dan op het proces van dienstverlening, niet op de kwaliteit van het onderzoeksresultaat.

Volgens Thomassen mag in ieder geval de genealoog zich zéker koning noemen. Wereldwijd wordt hij nergens zo in de (digitale) watten gelegd als in ons land. De aandacht voor deze doelgroep is eigenlijk onevenredig groot (maar ten opzichte waarvan, en waarom dan?) en ook op het sociale web is de genealoog bovengemiddeld actief. Thomassen pleit ervoor om onze genealogische dienstverlening te bundelen in één organisatie (bijvoorbeeld het CBG) en dan ons te richten op de 'diepgravers'. De genealoog mag van hem koning zijn, zolang het de 'professionele' historisch onderzoeker maar niet tot de bedelstaf veroordeelt.

Overigens is er in de digitale historische onderzoeksomgeving van Thomassen helemaal geen sprake van koningen en bedelaars. Er is daar immers geen sprake van een traditionele producent/consument-relatie.

Goed om Thomassen weer te horen spreken over dit onderwerp; ik houd van consistente verhalen. Al ben ik het zeker niet op alle punten met hem eens.

Discussie

In de slotdiscussie tijdens de conferentie werd ook geconcludeerd dat we zo weinig weten over onze klanten. Zelf denk ik daar om twee redenen anders over:

Allereerst denk ik dat we verkeerdere verwachtingen van dat onderzoek hebben. We lijken vaak hét onderzoek over dé klant af te wachten, met daarin precies hoe we een en ander aan moeten pakken. Maar iedereen weet dat dit onrealistisch is.

Ten tweede is er al enorm veel onderzoek gedaan en nog steeds. Maar volgens mij is het probleem dat we die kennis simpelweg niet of nauwelijks met elkaar delen. Ook het BHIC heeft onderzoek laten doen naar de gebruikers van de website, onder andere door een vragenlijst onder bezoekers en door klikpaden te analyseren, en zo zijn er vast nog meer voorbeelden. Als we nu eens beginnen met dat soort rapporten met elkaar te delen, dan hebben we weer een stap gezet.

Reacties

één reactie, 9 februari 2012

Trefwoorden