Trendanalyse 1976-2005: stand van zaken
Ook mijn vakantie is aangebroken. Dat betekent dat er onder de tag nsablogs de komende maand een betre...
Charles Jeurgens leverde aan het thema van de kvandagen 2014 - Big Archives - een bijdrage onder de titel ’Googling the archive’. Daarin ging hij onder meer in op de kansen en mogelijkheden van digitalisering voor onderzoekers en archiefdiensten. Met een schilderij van Van Gogh demonstreerde hij de essentie van big dataonderzoek. Jeurgens toonde aan dat er al rond 1850 sprake was van onderzoek van dit type en legde accenten in de problematiek van de kennisleer van big data. Hij vervatte dit alles in drie stellingen waarover de aanwezigen van gedachten konden wisselen. Zeker twee van deze stellingen raakten aan mijn, kort voor de Kvandagen voltooide afstudeeronderzoek Archivistiek B. Stelling 1 luidde: ’de digitale afbeelding van het analoge archiefstuk is geen kopie maar een nieuw informatie-object met beperkingen en met andere mogelijkheden ten opzichte van het analoge archiefstuk’. Digitale techniek is naar mijn idee nog niet zover ontwikkeld dat het mogelijk is een numerieke representatie tot stand te brengen die volstrekt gelijk is aan het analoge origineel. Zolang dat niet kan, lijkt mij elke digitale afbeelding inderdaad een nieuw informatie-object. Ten opzichte van eerdere representaties zoals een verfilming op microfiche, heeft een hedendaagse digitale afbeelding bepaalde voordelen die een gebruiker dichter bij het analoge origineel brengen. Het gebruik ervan kan echter geheel anders zijn: je ’bladert’ veel sneller door microfiches dan door het originele boek of door de numerieke representaties van de pagina’s. Die laatste bieden echter wel weer de mogelijkheid om door middel van hyperlinks veel grotere en gerichte stappen te kunnen zetten. Stelling 2: ’”Hybridity is the new normal” en verdient constructieve en serieuze aandacht in de duurzaamheidsdiscussie’. Met ’hybridity’ doelt Jeurgens op de unieke invalshoeken die het naast elkaar bestaan van analoge archiefstukken en digitale representaties ervan, voor gebruik en onderzoek bieden. Ik ken niet alle ins en outs van de duurzaamheidsdiscussie, maar stel wel vast dat het bestaan van digitale representaties om andere en verstrekkende maatregelen vragen om ze na ten minste honderd jaar nog te kunnen raadplegen. Dit komt naast de voorzieningen die noodzakelijk zijn analoge originelen na deze termijn zonder noemenswaardig kwaliteitsverlies te kunnen raadplegen. Misschien is het kosteneffectiever om verschillende versies verrijkt digitaal origineel analoog te bewaren. Stelling 3 gaat over de keuze welke archiefbescheiden te digitaliseren: ’de selectie van te digitaliseren analoge archieven zou niet op voorhand gebaseerd moeten worden op de raadpleegfrequentie van die archieven omdat dit en onrechte uitgaat van analoge kenmerken’. In de verschillende reacties op deze stelling, heb ik de oplossing die Max Evans in zijn artikel 'Archives of the people, by the people for the people' in American Archivists in 2007 voorstelde, gemist: laat deze keuze bepalen door de actuele vraag. Aan de hand van de vraag om een archiefstuk te kunnen raadplegen - die natuurlijk ook door wetenschappers met specifieke wensen kan worden geuit - kan de archiefinstelling bepalen op welke wijze zij hierop wil reageren: niet digitaal aanbieden, slechts het gevraagde archiefstuk digitaal aanbieden of bijvoorbeeld het gehele inventarisnummer waar het deel van uitmaakt, digitaliseren. Op deze manier kunnen techniek, kosten en gewenst resultaat optimaal op elkaar worden afgestemd en wordt het gevoel ondersteund een zinnige bijdrage te leveren aan de onvoorstelbaar grote uitdaging bestaande analoge archieven digitaal te representeren.